Historie

Hoe ontwikkelde de Friese boerderij zich door de eeuwen heen?

Terpen

De eerste boerderijen in Friesland stonden op terpen. Oorspronkelijk boden terpen plaats aan één of enkele boerderijen. Sommige van deze ‘huis-terpen’ groeiden later aan elkaar vast tot een grote woonheuvel. De terpboerderij had wanden van palen met gevlochten takken en daartussen een mengsel van klei, stro en mest. Ook werden wanden wel gemaakt van opeen gestapelde zoden. De terpboerderij was een soort langhuis waar de stallen in het verlengde van het woongedeelte lagen en onder hetzelfde dak. Omdat de terp niet zo groot was, lagen de boerderijen vaak voor een deel op de helling: het woongedeelte lag vrij vlak en was naar het midden gericht.
De terpboerderij had geen scheiding tussen wonen en werken. In het woongedeelte brandde vaak een vuur, de rook ging via de beide uiteinden van het dak naar buiten. De mest werd vaak gebruikt als brandstof.

Zodenhuis bij Firdgum

Langhuis

De opvolger van de terpboerderij is het ‘oud Fries langhuis’. In dit kleine, smalle, langgerekte en lage gebouwtje vond werken en wonen plaats onder één dak, maar wel al met een muur ertussen. In eerste instantie bestond dit boerderijtje slechts uit een stal en een woongedeelte. In latere perioden werd hiertussen een werkruimte gemaakt, waar bijvoorbeeld boter werd bereid. Het woongedeelte bestond uit een kamer met bedsteden en een stookplaats. De stal bestond uit een middendeel met aan weerszijden de koestal. Het vee stond hier met de koppen naar de muur, zoals ook nu nog kenmerkend is voor de Friese boerderij. Belangrijk verschil met de latere boerderijentypen is dat de hooiberging niet in de boerderij geplaatst is, maar buiten naast de boerderij staat (losse hooiberg). Het enige exemplaar van een langhuisboerderij dat er nog is, nu een museum, staat in Warten en stamt uit 1728.

Opvolgers

De kop-hals-rompboerderij ontstond uit de langhuisboerderij. De hoogtijdagen voor de kop-hals-rompboerderij waren tussen 1800 en 1900 (19e eeuw). Door de groei van de landbouw (meer koeien) ontstond er behoefte aan meer opslagruimte voor hooi en een efficiënte bedrijfsvoering. Er ontstonden grotere en anders ingedeelde boerderijen. Door import van hout uit de Baltische staten en Noorwegen werd het mogelijk grotere, hogere schuren te maken. Zo ontstond een nieuw type schuur, waarbij opslag van hooi, werkruimte en stal werd gecombineerd. Voor of in deze schuur creëerde men woonruimte, waardoor kop-hals-romp- en later de stelpboerderijen ontstonden. De koeien staan nog steeds in de Friese stal, in een enkele rij, met de kop naar de muur.
De opvolger was de stelp die vooral in de periode 1890-1940 werd gebouwd. Het belangrijkste verschil is dat bij de stelp onder hetzelfde dak wordt gewerkt en gewoond. Soms geeft de kleur van de dakbedekking het onderscheid aan: rode pannen voor het bedrijfsgedeelte en blauwe pannen voor het woongedeelte. De stelp is vaak eenvoudiger van opzet en daardoor goedkoper in bouw en onderhoud. De voornaamste woonvertrekken en de melkkelder liggen direct achter de voorgevel. De schuur is in opzet dezelfde als bij de kop-romp- en de kop-hals-rompboerderijen. Ook hier is sprake van een Friese stal.

Begin 1900 kwamen er innovatieve experimenten zoals de gelede boerderijen en het Amerikaanse type. In deze modellen was veel aandacht voor hygiëne, ventilatie en arbeidsverlichting. Ze bleken niet allemaal succesvol en kregen na de Tweede Wereldoorlog snel nieuwe opvolgers. Sommigen kregen al
een Hollandse stal, een dubbele rij waarbij de koeien met de koppen naar elkaar toe staan met een voergang ertussen. Later werd deze stal hier en daar ook in oude boerderijen aangebracht en soms in een apart gebouw ernaast.

Ligboxenstal

Rond 1965 kwam de ligboxenstal op, de koeien lopen los en halen zelf hun eten bij het voerhek. Ze worden gemolken in een doorloopmelkstal, waar ze ook zelf naar toe lopen. De boer kan met de trekker door de stal rijden om de koeien te voeren. Behalve de ligboxenstal komen er bijgebouwen: zoals werktuigbergingen waar de trekkers en grote machines in kunnen, de mestsilo om de gier in te bewaren, de betonnen sleufsilo en soms een cilindervormige torensilo. Ook kwamen er windmolens op het erf om energie mee op te wekken. Vanaf de jaren 2000, in een nieuwe golf van schaalvergroting, bouwen veel boeren een nieuwe grotere (mega)stal naast de oude.

Zodenhuis bij Firdgum

Word donateur voor het behoud van monumentale Friese boerderijen.